Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/96571673.webp
schilderen
Hij schildert de muur wit.
красить
Он красит стену в белый цвет.
cms/verbs-webp/129203514.webp
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
болтать
Он часто болтает со своим соседом.
cms/verbs-webp/106682030.webp
terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.
находить снова
Я не мог найти свой паспорт после переезда.
cms/verbs-webp/114231240.webp
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
лгать
Он часто лжет, когда хочет что-то продать.
cms/verbs-webp/109542274.webp
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
пускать
Следует ли пускать беженцев на границах?
cms/verbs-webp/130814457.webp
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
добавить
Она добавляет немного молока в кофе.
cms/verbs-webp/1502512.webp
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
читать
Я не могу читать без очков.
cms/verbs-webp/51465029.webp
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
отставать
Часы отстают на несколько минут.
cms/verbs-webp/94796902.webp
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
находить обратный путь
Я не могу найти обратный путь.
cms/verbs-webp/100434930.webp
eindigen
De route eindigt hier.
заканчиваться
Маршрут заканчивается здесь.
cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
привыкать
Детям нужно привыкать чистить зубы.
cms/verbs-webp/97188237.webp
dansen
Ze dansen verliefd een tango.
танцевать
Они танцуют танго с любовью.