Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/91254822.webp
plukken
Ze plukte een appel.
pluk
Sy het ’n appel gepluk.
cms/verbs-webp/113418367.webp
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
besluit
Sy kan nie besluit watter skoene om te dra nie.
cms/verbs-webp/96668495.webp
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
druk
Boeke en koerante word gedruk.
cms/verbs-webp/94193521.webp
draaien
Je mag naar links draaien.
draai
Jy mag links draai.
cms/verbs-webp/80427816.webp
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
korrekteer
Die onderwyser korrekteer die studente se opstelle.
cms/verbs-webp/853759.webp
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
verkoop
Die koopwaar word uitverkoop.
cms/verbs-webp/61575526.webp
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
plek maak
Baie ou huise moet plek maak vir die nuwes.
cms/verbs-webp/125088246.webp
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
imiteer
Die kind imiteer ’n vliegtuig.
cms/verbs-webp/85871651.webp
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
moet gaan
Ek het dringend vakansie nodig; ek moet gaan!
cms/verbs-webp/81986237.webp
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
meng
Sy meng ’n vrugtesap.
cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
gewoond raak
Kinders moet gewoond raak aan tandeborsel.
cms/verbs-webp/67232565.webp
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
stem saam
Die bure kon nie oor die kleur saamstem nie.