Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/87317037.webp
spelen
Het kind speelt liever alleen.
speel
Die kind verkies om alleen te speel.
cms/verbs-webp/117284953.webp
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
uitsoek
Sy soek ’n nuwe sonbril uit.
cms/verbs-webp/120624757.webp
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
stap
Hy hou daarvan om in die woud te stap.
cms/verbs-webp/55788145.webp
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
bedek
Die kind bedek sy ore.
cms/verbs-webp/71991676.webp
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
agterlaat
Hulle het per ongeluk hul kind by die stasie agtergelaat.
cms/verbs-webp/93150363.webp
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
wakker word
Hy het pas wakker geword.
cms/verbs-webp/5135607.webp
verhuizen
De buurman verhuist.
trek uit
Die buurman trek uit.
cms/verbs-webp/82378537.webp
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
wegdoen
Hierdie ou rubber bande moet afsonderlik weggedoen word.
cms/verbs-webp/100011930.webp
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
vertel
Sy vertel haar ’n geheim.
cms/verbs-webp/94555716.webp
worden
Ze zijn een goed team geworden.
word
Hulle het ’n goeie span geword.
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
verbygaan
Die trein gaan by ons verby.
cms/verbs-webp/104820474.webp
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
klink
Haar stem klink fantasties.