Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/93221279.webp
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
brand
’n Vuur brand in die kaggel.
cms/verbs-webp/125402133.webp
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
raak
Hy het haar teer aangeraak.
cms/verbs-webp/119747108.webp
eten
Wat willen we vandaag eten?
eet
Wat wil ons vandag eet?
cms/verbs-webp/92207564.webp
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
ry
Hulle ry so vinnig as wat hulle kan.
cms/verbs-webp/23468401.webp
verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
verloof raak
Hulle het in die geheim verloof geraak!
cms/verbs-webp/90773403.webp
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
volg
My hond volg my as ek hardloop.
cms/verbs-webp/62788402.webp
onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
onderskryf
Ons onderskryf jou idee graag.
cms/verbs-webp/59552358.webp
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
bestuur
Wie bestuur die geld in jou gesin?
cms/verbs-webp/82604141.webp
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
weggooi
Hy trap op ’n weggegooide piesangskil.
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
verbygaan
Die trein gaan by ons verby.
cms/verbs-webp/47062117.webp
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
oor die weg kom
Sy moet met min geld oor die weg kom.
cms/verbs-webp/77646042.webp
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
brand
Jy moet nie geld brand nie.