binnenkomen
Kom binnen!
ግባ
ግባ!
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
ጓደኛ ይሁኑ
ሁለቱ ጓደኛሞች ሆነዋል።
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
መቆም
ዘፈኑን መቋቋም አልቻለችም.
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
ጠፋ
ቁልፌ ዛሬ ጠፋ!
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
መነሳት
መርከቧ ከወደብ ይነሳል.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
መጀመር
ተጓዦች ገና በማለዳ ጀመሩ።
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
ገደብ
በአመጋገብ ወቅት, የምግብ ፍጆታዎን መገደብ አለብዎት.
horen
Ik kan je niet horen!
ሰማ
አልሰማህም!
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
መሮጥ
እንደ አለመታደል ሆኖ ብዙ እንስሳት አሁንም በመኪናዎች ይሮጣሉ።
drukken
Hij drukt op de knop.
ይጫኑ
አዝራሩን ይጫናል.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
ውሸት
ብዙውን ጊዜ አንድ ነገር ለመሸጥ ሲፈልግ ይዋሻል.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
አዘጋጅ
ታላቅ ደስታን አዘጋጀችው።