werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
ላይ መስራት
በእነዚህ ሁሉ ፋይሎች ላይ መሥራት አለበት.
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
እርስ በርሳችሁ ተያዩ
ለረጅም ጊዜ እርስ በርሳቸው ተያዩ.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
መቅጠር
አመልካቹ ተቀጠረ።
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
መቁረጥ
ቅርጾቹን መቁረጥ ያስፈልጋል.
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
ተጽዕኖ
ራስህ በሌሎች ተጽዕኖ እንዲደርስብህ አትፍቀድ!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
መጽናት
ህመሙን መታገሥ አልቻለችም!
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
ማንሳት
ታክሲዎቹ ፌርማታ ላይ ተነሥተዋል።
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
ይቅር
ዕዳውን ይቅር እላለሁ።
genieten
Ze geniet van het leven.
ይደሰቱ
ህይወት ያስደስታታል.