Rječnik

Naučite glagole – nizozemski

hangen
Ze hangen beide aan een tak.
visjeti
Oboje vise na grani.
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
izlaziti
Što izlazi iz jajeta?
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
voziti se
Automobili se voze u krugu.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
obavljati
Ona obavlja neuobičajeno zanimanje.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
prevoziti
Kamion prevozi robu.
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
opiti se
On se opija skoro svaku večer.
beginnen
De soldaten beginnen.
početi
Vojnici počinju.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
gledati
Gleda kroz dvogled.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
stati na
Ne mogu stati na tlo s ovom nogom.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
skakati
Dijete veselo skače naokolo.
spelen
Het kind speelt liever alleen.
igrati
Dijete radije igra samostalno.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
napustiti
Mnogi Englezi su željeli napustiti EU.