Vocabulari

Aprèn verbs – neerlandès

cms/verbs-webp/116877927.webp
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
muntar
La meva filla vol muntar el seu pis.
cms/verbs-webp/110401854.webp
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
trobar allotjament
Vam trobar allotjament en un hotel barat.
cms/verbs-webp/8451970.webp
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
discutir
Els col·legues discuteixen el problema.
cms/verbs-webp/44518719.webp
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
caminar
No es pot caminar per aquest camí.
cms/verbs-webp/100011426.webp
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
influenciar
No et deixis influenciar pels altres!
cms/verbs-webp/118759500.webp
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
collir
Vam collir molt vi.
cms/verbs-webp/33688289.webp
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
deixar entrar
Mai s’hauria de deixar entrar a estranys.
cms/verbs-webp/73880931.webp
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
netejar
El treballador està netejant la finestra.
cms/verbs-webp/122632517.webp
misgaan
Alles gaat vandaag mis!
anar malament
Tot està anant malament avui!
cms/verbs-webp/120900153.webp
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
sortir
Els nens finalment volen sortir.
cms/verbs-webp/107996282.webp
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
referir-se
El professor es refereix a l’exemple a la pissarra.
cms/verbs-webp/89636007.webp
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
signar
Ell va signar el contracte.