Vocabulari

Aprèn verbs – neerlandès

cms/verbs-webp/120282615.webp
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
invertir
En què hauríem d’invertir els nostres diners?
cms/verbs-webp/65199280.webp
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
perseguir
La mare persegueix al seu fill.
cms/verbs-webp/92054480.webp
gaan
Waar is het meer dat hier was heengegaan?
anar
On va anar l’estany que estava aquí?
cms/verbs-webp/112407953.webp
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
escoltar
Ella escolta i sent un so.
cms/verbs-webp/111892658.webp
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
lliurar
Ell lliura pizzes a domicili.
cms/verbs-webp/97593982.webp
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
preparar
S’ha preparat un esmorzar deliciós!
cms/verbs-webp/21342345.webp
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
agradar
Al nen li agrada la nova joguina.
cms/verbs-webp/113842119.webp
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
passar
La perioda medieval ha passat.
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
connectar
Aquest pont connecta dos barris.
cms/verbs-webp/40477981.webp
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.
estar familiaritzat amb
Ella no està familiaritzada amb l’electricitat.
cms/verbs-webp/117897276.webp
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
rebre
Va rebre una pujada del seu cap.
cms/verbs-webp/129300323.webp
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
tocar
El pagès toca les seves plantes.