Wortschatz
Adverbien lernen – Niederländisch

bijna
Het is bijna middernacht.
fast
Es ist fast Mitternacht.

bijna
De tank is bijna leeg.
nahezu
Der Tank ist nahezu leer.

buiten
We eten vandaag buiten.
außerhalb
Wir essen heute außerhalb im Freien.

nu
Moet ik hem nu bellen?
jetzt
Soll ich ihn jetzt anrufen?

ook
Haar vriendin is ook dronken.
ebenfalls
Ihre Freundin ist ebenfalls betrunken.

even
Deze mensen zijn verschillend, maar even optimistisch!
gleich
Diese Menschen sind verschieden, aber gleich optimistisch!

al
Hij slaapt al.
bereits
Er ist bereits eingeschlafen.

altijd
Hier was altijd een meer.
immer
Hier war immer ein See.

bijvoorbeeld
Hoe vind je deze kleur, bijvoorbeeld?
beispielsweise
Wie gefällt Ihnen beispielsweise diese Farbe?

nergens
Deze sporen leiden naar nergens.
nirgendwohin
Diese Schienen führen nirgendwohin.

buiten
Het zieke kind mag niet naar buiten.
hinaus
Das kranke Kind darf nicht hinaus.
