Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
unterstreichen
Er unterstrich seine Aussage.
cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
herabsehen
Ich konnte vom Fenster auf den Strand herabsehen.
cms/verbs-webp/97119641.webp
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
lackieren
Das Auto wird blau lackiert.
cms/verbs-webp/122632517.webp
misgaan
Alles gaat vandaag mis!
schiefgehen
Heute geht auch alles schief!
cms/verbs-webp/120870752.webp
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
hinausziehen
Wie soll er nur diesen dicken Fisch hinausziehen?
cms/verbs-webp/34664790.webp
verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.
unterliegen
Der schwächere Hund unterliegt im Kampf.
cms/verbs-webp/120509602.webp
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
verzeihen
Das kann sie ihm niemals verzeihen!
cms/verbs-webp/123834435.webp
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
zurücknehmen
Das Gerät ist defekt, der Händler muss es zurücknehmen.
cms/verbs-webp/19351700.webp
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
bereitstellen
Man stellt den Urlaubern Strandkörbe bereit.
cms/verbs-webp/99633900.webp
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
erkunden
Der Mensch will den Mars erkunden.
cms/verbs-webp/127554899.webp
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
bevorzugen
Unsere Tochter liest keine Bücher, sie bevorzugt ihr Handy.
cms/verbs-webp/34567067.webp
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
fahnden
Die Polizei fahndet nach dem Täter.