Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
klingeln
Wer hat an der Tür geklingelt?
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
entwickeln
Sie entwickeln eine neue Strategie.
annuleren
Het contract is geannuleerd.
stornieren
Der Vertrag wurde storniert.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
verzehren
Sie verzehrt ein Stück Kuchen.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
sich bedanken
Er hat sich bei ihr mit Blumen bedankt.
proeven
De chef-kok proeft de soep.
probieren
Der Chefkoch probiert die Suppe.
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
errichten
Wann wurde die chinesische Mauer errichtet?
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
wechseln
Der Automechaniker wechselt die Reifen.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
vorschlagen
Die Frau schlägt ihrer Freundin etwas vor.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
erhalten
Er hat vom Chef eine Gehaltserhöhung erhalten.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
bekämpfen
Die Feuerwehr bekämpft den Brand aus der Luft.
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
brauchen
Ich habe Durst, ich brauche Wasser!