Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/87153988.webp
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
fördern
Wir müssen Alternativen zum Autoverkehr fördern.
cms/verbs-webp/121112097.webp
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
malen
Ich habe ein schönes Bild für dich gemalt!
cms/verbs-webp/117890903.webp
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
antworten
Sie antwortet immer als Erste.
cms/verbs-webp/100565199.webp
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
frühstücken
Wir frühstücken am liebsten im Bett.
cms/verbs-webp/18316732.webp
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
durchfahren
Das Auto durchfährt einen Baum.
cms/verbs-webp/100011426.webp
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
beeinflussen
Lass dich nicht von anderen beeinflussen!
cms/verbs-webp/82845015.webp
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
unterstehen
Alle an Bord unterstehen dem Kapitän.
cms/verbs-webp/122153910.webp
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
aufteilen
Sie teilen die Hausarbeit zwischen sich auf.
cms/verbs-webp/89635850.webp
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
wählen
Sie griff zum Telefon und wählte die Nummer.
cms/verbs-webp/65199280.webp
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
nachlaufen
Die Mutter läuft ihrem Sohn nach.
cms/verbs-webp/118567408.webp
denken
Wie denk je dat sterker is?
meinen
Wer, meinen Sie, ist stärker?
cms/verbs-webp/90287300.webp
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
läuten
Hörst du die Glocke läuten?