Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/124274060.webp
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
übriglassen
Sie hat mir noch ein Stück Pizza übriggelassen.
cms/verbs-webp/54887804.webp
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
garantieren
Eine Versicherung garantiert Schutz bei Unfällen.
cms/verbs-webp/90321809.webp
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
aufwenden
Wir müssen viel Geld für die Reparatur aufwenden.
cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
unterstreichen
Er unterstrich seine Aussage.
cms/verbs-webp/118759500.webp
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
ernten
Wir haben viel Wein geerntet.
cms/verbs-webp/73649332.webp
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
ausrufen
Wer gehört werden will, muss seine Botschaft laut ausrufen.
cms/verbs-webp/118549726.webp
controleren
De tandarts controleert de tanden.
kontrollieren
Die Zahnärztin kontrolliert die Zähne.
cms/verbs-webp/90539620.webp
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
vergehen
Die Zeit vergeht manchmal langsam.
cms/verbs-webp/94312776.webp
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
verschenken
Sie verschenkt ihr Herz.
cms/verbs-webp/110667777.webp
verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
verantworten
Der Arzt verantwortet die Therapie.
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
vertrauen
Wir alle vertrauen einander.
cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
verlieren
Moment, Sie haben Ihren Geldbeutel verloren!