Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/103797145.webp
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
einstellen
Die Firma will mehr Leute einstellen.
cms/verbs-webp/119747108.webp
eten
Wat willen we vandaag eten?
essen
Was wollen wir heute essen?
cms/verbs-webp/131098316.webp
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
verheiraten
Minderjährige dürfen nicht verheiratet werden.
cms/verbs-webp/89025699.webp
dragen
De ezel draagt een zware last.
schleppen
Der Esel schleppt eine schwere Last.
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
befehlen
Er befiehlt seinem Hund etwas.
cms/verbs-webp/116067426.webp
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
weglaufen
Alle liefen vor dem Feuer weg.
cms/verbs-webp/99633900.webp
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
erkunden
Der Mensch will den Mars erkunden.
cms/verbs-webp/118596482.webp
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
suchen
Im Herbst suche ich Pilze.
cms/verbs-webp/47241989.webp
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
nachschlagen
Was man nicht weiß, muss man nachschlagen.
cms/verbs-webp/61162540.webp
activeren
De rook activeerde het alarm.
auslösen
Der Rauch hat den Alarm ausgelöst.
cms/verbs-webp/61826744.webp
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
schaffen
Wer schuf die Erde?
cms/verbs-webp/123211541.webp
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
schneien
Heute hat es viel geschneit.