Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
pflegen
Unser Sohn pflegt seinen neuen Wagen sehr.
beperken
Moet handel worden beperkt?
beschränken
Soll man den Handel beschränken?
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
reparieren
Er wollte das Kabel reparieren.
geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.
sich eignen
Der Weg eignet sich nicht für Radfahrer.
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
erkunden
Der Mensch will den Mars erkunden.
vertellen
Ze vertelde me een geheim.
erzählen
Sie hat mir ein Geheimnis erzählt.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
begreifen
Man kann nicht alles über Computer begreifen.
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
öffnen
Kannst du bitte diese Dose für mich öffnen?
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
lackieren
Das Auto wird blau lackiert.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
teilnehmen
Er nimmt an dem Rennen teil.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
verschlagen
Die Überraschung verschlägt ihr die Sprache.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
befehlen
Er befiehlt seinem Hund etwas.