Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/102114991.webp
knippen
De kapper knipt haar haar.
schneiden
Die Friseuse schneidet ihr die Haare.
cms/verbs-webp/112755134.webp
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
telefonieren
Sie kann nur in der Mittagspause telefonieren.
cms/verbs-webp/67095816.webp
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
zusammenziehen
Die beiden wollen bald zusammenziehen.
cms/verbs-webp/118483894.webp
genieten
Ze geniet van het leven.
genießen
Sie genießt das Leben.
cms/verbs-webp/49853662.webp
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
vollschreiben
Die Künstler haben die ganze Wand vollgeschrieben.
cms/verbs-webp/3819016.webp
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
vergeben
Er hat die Chance auf ein Tor vergeben.
cms/verbs-webp/101765009.webp
begeleiden
De hond begeleidt hen.
mitgehen
Der Hund geht mit ihnen mit.
cms/verbs-webp/104759694.webp
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
hoffen
Viele hoffen auf eine bessere Zukunft in Europa.
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
ausbreiten
Er breitet die Arme weit aus.
cms/verbs-webp/94482705.webp
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
übersetzen
Er kann zwischen sechs Sprachen übersetzen.
cms/verbs-webp/51573459.webp
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
betonen
Mit Schminke kann man seine Augen gut betonen.
cms/verbs-webp/119289508.webp
houden
Je mag het geld houden.
behalten
Du kannst das Geld behalten.