Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/107852800.webp
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
schauen
Sie schaut durch ein Fernglas.
cms/verbs-webp/82845015.webp
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
unterstehen
Alle an Bord unterstehen dem Kapitän.
cms/verbs-webp/120193381.webp
trouwen
Het stel is net getrouwd.
heiraten
Das Paar hat gerade geheiratet.
cms/verbs-webp/80427816.webp
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
korrigieren
Die Lehrerin korrigiert die Aufsätze der Schüler.
cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
bestehen
Die Schüler haben die Prüfung bestanden.
cms/verbs-webp/112444566.webp
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
ansprechen
Man sollte ihn ansprechen, er ist so einsam.
cms/verbs-webp/63935931.webp
draaien
Ze draait het vlees.
wenden
Sie wendet das Fleisch.
cms/verbs-webp/109099922.webp
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
erinnern
Der Computer erinnert mich an meine Termine.
cms/verbs-webp/18473806.webp
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
drankommen
Bitte warte, gleich kommst du dran!
cms/verbs-webp/111021565.webp
walgen van
Ze walgde van spinnen.
sich ekeln
Sie ekelt sich vor Spinnen.
cms/verbs-webp/120259827.webp
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
kritisieren
Der Chef kritisiert den Mitarbeiter.
cms/verbs-webp/64053926.webp
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
überwinden
Die Sportler überwinden den Wasserfall.