Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
zurückbringen
Der Hund bringt das Spielzeug zurück.
cms/verbs-webp/91603141.webp
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
durchbrennen
Manche Kinder brennen von zu Hause durch.
cms/verbs-webp/55119061.webp
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
loslaufen
Der Sportler läuft gleich los.
cms/verbs-webp/82378537.webp
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
beseitigen
Diese alten Gummireifen müssen gesondert beseitigt werden.
cms/verbs-webp/84847414.webp
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
pflegen
Unser Sohn pflegt seinen neuen Wagen sehr.
cms/verbs-webp/108286904.webp
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
saufen
Die Kühe saufen Wasser am Fluss.
cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
verlieren
Moment, Sie haben Ihren Geldbeutel verloren!
cms/verbs-webp/121102980.webp
meerijden
Mag ik met je meerijden?
mitfahren
Darf ich bei dir mitfahren?
cms/verbs-webp/93150363.webp
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
aufwachen
Er ist soeben aufgewacht.
cms/verbs-webp/63457415.webp
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
vereinfachen
Für Kinder muss man komplizierte Dinge vereinfachen.
cms/verbs-webp/102168061.webp
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
protestieren
Die Menschen protestieren gegen Ungerechtigkeit.
cms/verbs-webp/104135921.webp
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
betreten
Er betritt das Hotelzimmer.