Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/104849232.webp
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
gebären
Sie wird bald gebären.
cms/verbs-webp/107996282.webp
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
verweisen
Die Lehrerin verweist auf das Beispiel an der Tafel.
cms/verbs-webp/101742573.webp
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
bemalen
Sie hat ihre Hände bemalt.
cms/verbs-webp/89084239.webp
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
reduzieren
Ich muss unbedingt meine Heizkosten reduzieren.
cms/verbs-webp/20225657.webp
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
beanspruchen
Mein Enkelkind beansprucht mich sehr.
cms/verbs-webp/88615590.webp
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
beschreiben
Wie kann man Farben beschreiben?
cms/verbs-webp/129203514.webp
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
plaudern
Er plaudert oft mit seinem Nachbarn.
cms/verbs-webp/859238.webp
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
ausüben
Sie übt einen ungewöhnlichen Beruf aus.
cms/verbs-webp/853759.webp
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
verschleudern
Die Ware wird verschleudert.
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
schwimmen
Sie schwimmt regelmäßig.
cms/verbs-webp/99602458.webp
beperken
Moet handel worden beperkt?
beschränken
Soll man den Handel beschränken?
cms/verbs-webp/99392849.webp
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
entfernen
Wie kann man einen Rotweinfleck entfernen?