Vocabulary
Learn Adjectives – Dutch

arm
een arme man
poor
a poor man

verschrikkelijk
de verschrikkelijke haai
terrible
the terrible shark

wolkenloos
een wolkenloze hemel
cloudless
a cloudless sky

open
het open gordijn
open
the open curtain

geniaal
een geniale vermomming
genius
a genius disguise

slim
het slimme meisje
smart
the smart girl

ziek
de zieke vrouw
sick
the sick woman

wekelijks
de wekelijkse vuilnisophaaldienst
weekly
the weekly garbage collection

uitgebreid
een uitgebreide maaltijd
extensive
an extensive meal

kapot
de kapotte autoruit
broken
the broken car window

legaal
een legaal pistool
legal
a legal gun
