Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/68212972.webp
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
speak up
Whoever knows something may speak up in class.
cms/verbs-webp/102304863.webp
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
kick
Be careful, the horse can kick!
cms/verbs-webp/61826744.webp
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
create
Who created the Earth?
cms/verbs-webp/75195383.webp
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
be
You shouldn’t be sad!
cms/verbs-webp/106622465.webp
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
sit down
She sits by the sea at sunset.
cms/verbs-webp/46565207.webp
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
prepare
She prepared him great joy.
cms/verbs-webp/100466065.webp
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
leave out
You can leave out the sugar in the tea.
cms/verbs-webp/32312845.webp
uitsluiten
De groep sluit hem uit.
exclude
The group excludes him.
cms/verbs-webp/98561398.webp
mengen
De schilder mengt de kleuren.
mix
The painter mixes the colors.
cms/verbs-webp/63351650.webp
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
cancel
The flight is canceled.
cms/verbs-webp/111615154.webp
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
drive back
The mother drives the daughter back home.
cms/verbs-webp/120254624.webp
leiden
Hij leidt graag een team.
lead
He enjoys leading a team.