Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/118343897.webp
samenwerken
We werken samen als een team.
work together
We work together as a team.
cms/verbs-webp/47062117.webp
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
get by
She has to get by with little money.
cms/verbs-webp/108218979.webp
moeten
Hij moet hier uitstappen.
must
He must get off here.
cms/verbs-webp/115847180.webp
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
help
Everyone helps set up the tent.
cms/verbs-webp/123203853.webp
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
cause
Alcohol can cause headaches.
cms/verbs-webp/61806771.webp
brengen
De koerier brengt een pakketje.
bring
The messenger brings a package.
cms/verbs-webp/60625811.webp
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
destroy
The files will be completely destroyed.
cms/verbs-webp/110322800.webp
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
talk badly
The classmates talk badly about her.
cms/verbs-webp/125319888.webp
bedekken
Ze bedekt haar haar.
cover
She covers her hair.
cms/verbs-webp/46385710.webp
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
accept
Credit cards are accepted here.
cms/verbs-webp/105681554.webp
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
cause
Sugar causes many diseases.
cms/verbs-webp/30793025.webp
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
show off
He likes to show off his money.