Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/120686188.webp
studeren
De meisjes studeren graag samen.
study
The girls like to study together.
cms/verbs-webp/28642538.webp
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
leave standing
Today many have to leave their cars standing.
cms/verbs-webp/43100258.webp
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
meet
Sometimes they meet in the staircase.
cms/verbs-webp/120762638.webp
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
tell
I have something important to tell you.
cms/verbs-webp/83636642.webp
slaan
Ze slaat de bal over het net.
hit
She hits the ball over the net.
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
swim
She swims regularly.
cms/verbs-webp/119302514.webp
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
call
The girl is calling her friend.
cms/verbs-webp/95655547.webp
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
let in front
Nobody wants to let him go ahead at the supermarket checkout.
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
pass by
The train is passing by us.
cms/verbs-webp/80325151.webp
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
complete
They have completed the difficult task.
cms/verbs-webp/100434930.webp
eindigen
De route eindigt hier.
end
The route ends here.
cms/verbs-webp/67035590.webp
springen
Hij sprong in het water.
jump
He jumped into the water.