Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/65840237.webp
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
send
The goods will be sent to me in a package.
cms/verbs-webp/47241989.webp
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
look up
What you don’t know, you have to look up.
cms/verbs-webp/110347738.webp
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
delight
The goal delights the German soccer fans.
cms/verbs-webp/123947269.webp
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
monitor
Everything is monitored here by cameras.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
burn down
The fire will burn down a lot of the forest.
cms/verbs-webp/63457415.webp
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
simplify
You have to simplify complicated things for children.
cms/verbs-webp/125385560.webp
wassen
De moeder wast haar kind.
wash
The mother washes her child.
cms/verbs-webp/120282615.webp
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
invest
What should we invest our money in?
cms/verbs-webp/81973029.webp
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
initiate
They will initiate their divorce.
cms/verbs-webp/122707548.webp
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
stand
The mountain climber is standing on the peak.
cms/verbs-webp/123953850.webp
redden
De dokters konden zijn leven redden.
save
The doctors were able to save his life.
cms/verbs-webp/77646042.webp
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
burn
You shouldn’t burn money.