Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/106682030.webp
terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.
find again
I couldn’t find my passport after moving.
cms/verbs-webp/101158501.webp
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
thank
He thanked her with flowers.
cms/verbs-webp/119613462.webp
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
expect
My sister is expecting a child.
cms/verbs-webp/38296612.webp
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
exist
Dinosaurs no longer exist today.
cms/verbs-webp/91696604.webp
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
allow
One should not allow depression.
cms/verbs-webp/61162540.webp
activeren
De rook activeerde het alarm.
trigger
The smoke triggered the alarm.
cms/verbs-webp/67955103.webp
eten
De kippen eten de granen.
eat
The chickens are eating the grains.
cms/verbs-webp/63645950.webp
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
run
She runs every morning on the beach.
cms/verbs-webp/96061755.webp
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
serve
The chef is serving us himself today.
cms/verbs-webp/67624732.webp
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
fear
We fear that the person is seriously injured.
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
spread out
He spreads his arms wide.
cms/verbs-webp/118003321.webp
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
visit
She is visiting Paris.