Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/102447745.webp
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
cancel
He unfortunately canceled the meeting.
cms/verbs-webp/127554899.webp
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
prefer
Our daughter doesn’t read books; she prefers her phone.
cms/verbs-webp/114272921.webp
drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
drive
The cowboys drive the cattle with horses.
cms/verbs-webp/104820474.webp
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
sound
Her voice sounds fantastic.
cms/verbs-webp/114091499.webp
trainen
De hond wordt door haar getraind.
train
The dog is trained by her.
cms/verbs-webp/94555716.webp
worden
Ze zijn een goed team geworden.
become
They have become a good team.
cms/verbs-webp/95190323.webp
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
vote
One votes for or against a candidate.
cms/verbs-webp/68841225.webp
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
understand
I can’t understand you!
cms/verbs-webp/118343897.webp
samenwerken
We werken samen als een team.
work together
We work together as a team.
cms/verbs-webp/74036127.webp
missen
De man heeft zijn trein gemist.
miss
The man missed his train.
cms/verbs-webp/90292577.webp
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
get through
The water was too high; the truck couldn’t get through.
cms/verbs-webp/120254624.webp
leiden
Hij leidt graag een team.
lead
He enjoys leading a team.