Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/105224098.webp
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
confirm
She could confirm the good news to her husband.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
trade
People trade in used furniture.
cms/verbs-webp/58477450.webp
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
rent out
He is renting out his house.
cms/verbs-webp/45022787.webp
doden
Ik zal de vlieg doden!
kill
I will kill the fly!
cms/verbs-webp/61575526.webp
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
give way
Many old houses have to give way for the new ones.
cms/verbs-webp/114091499.webp
trainen
De hond wordt door haar getraind.
train
The dog is trained by her.
cms/verbs-webp/100585293.webp
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
turn around
You have to turn the car around here.
cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
look down
I could look down on the beach from the window.
cms/verbs-webp/859238.webp
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
exercise
She exercises an unusual profession.
cms/verbs-webp/118485571.webp
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
do for
They want to do something for their health.
cms/verbs-webp/118011740.webp
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
build
The children are building a tall tower.
cms/verbs-webp/119335162.webp
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
move
It’s healthy to move a lot.