Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/112755134.webp
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
call
She can only call during her lunch break.
cms/verbs-webp/97335541.webp
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
comment
He comments on politics every day.
cms/verbs-webp/94153645.webp
huilen
Het kind huilt in het bad.
cry
The child is crying in the bathtub.
cms/verbs-webp/28642538.webp
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
leave standing
Today many have to leave their cars standing.
cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
look down
I could look down on the beach from the window.
cms/verbs-webp/84472893.webp
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
ride
Kids like to ride bikes or scooters.
cms/verbs-webp/59250506.webp
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
offer
She offered to water the flowers.
cms/verbs-webp/68841225.webp
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
understand
I can’t understand you!
cms/verbs-webp/67035590.webp
springen
Hij sprong in het water.
jump
He jumped into the water.
cms/verbs-webp/9435922.webp
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
come closer
The snails are coming closer to each other.
cms/verbs-webp/91997551.webp
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
understand
One cannot understand everything about computers.
cms/verbs-webp/91930542.webp
stoppen
De agente stopt de auto.
stop
The policewoman stops the car.