Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/82378537.webp
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
dispose
These old rubber tires must be separately disposed of.
cms/verbs-webp/11497224.webp
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
answer
The student answers the question.
cms/verbs-webp/102136622.webp
trekken
Hij trekt de slee.
pull
He pulls the sled.
cms/verbs-webp/82669892.webp
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
go
Where are you both going?
cms/verbs-webp/87142242.webp
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
hang down
The hammock hangs down from the ceiling.
cms/verbs-webp/74916079.webp
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
arrive
He arrived just in time.
cms/verbs-webp/78309507.webp
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
cut out
The shapes need to be cut out.
cms/verbs-webp/121670222.webp
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
follow
The chicks always follow their mother.
cms/verbs-webp/28642538.webp
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
leave standing
Today many have to leave their cars standing.
cms/verbs-webp/98060831.webp
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
publish
The publisher puts out these magazines.
cms/verbs-webp/85677113.webp
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
use
She uses cosmetic products daily.
cms/verbs-webp/101630613.webp
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
search
The burglar searches the house.