Vortprovizo
Lernu Verbojn – nederlanda

bevelen
Hij beveelt zijn hond.
ordoni
Li ordonas sian hundon.

besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
infektiĝi
Ŝi infektiĝis per viruso.

opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
noti
Vi devas noti la pasvorton!

plukken
Ze plukte een appel.
kolekti
Ŝi kolektis pomon.

opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
paroli
Kiu scias ion rajtas paroli en la klaso.

dansen
Ze dansen verliefd een tango.
danci
Ili danĉas tangoon enamo.

vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
forgesi
Ŝi ne volas forgesi la pasintecon.

stoppen
Hij stopte met zijn baan.
rezigni
Li rezignis pri sia laboro.

rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
elteni
Ŝi devas elteni kun malmulta mono.

bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
batali
La fajrobrigado batalas la fajron el la aero.

ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
renkonti
Ili unue renkontiĝis sur la interreto.
