Sõnavara

Õppige tegusõnu – hollandi

cms/verbs-webp/100965244.webp
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
alla vaatama
Ta vaatab alla orgu.
cms/verbs-webp/90643537.webp
zingen
De kinderen zingen een lied.
laulma
Lapsed laulavad laulu.
cms/verbs-webp/100634207.webp
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
selgitama
Ta selgitab talle, kuidas seade töötab.
cms/verbs-webp/119404727.webp
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
tegema
Sa oleksid pidanud seda tund aega tagasi tegema!
cms/verbs-webp/91906251.webp
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
hüüdma
Poiss hüüab nii valjult kui saab.
cms/verbs-webp/111615154.webp
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
tagasi sõitma
Ema sõidab tütrega koju tagasi.
cms/verbs-webp/99196480.webp
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
parkima
Autod on maa-aluses garaažis parkitud.
cms/verbs-webp/109766229.webp
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
tundma
Ta tunneb sageli end üksikuna.
cms/verbs-webp/100011426.webp
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
mõjutama
Ära lase end teiste poolt mõjutada!
cms/verbs-webp/23258706.webp
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
üles tõmbama
Helikopter tõmbab kaks meest üles.
cms/verbs-webp/115373990.webp
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
ilmuma
Vees ilmus äkki tohutu kala.
cms/verbs-webp/5161747.webp
verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.
eemaldama
Kopplaadur eemaldab mulda.