Sõnavara

Õppige tegusõnu – hollandi

cms/verbs-webp/79582356.webp
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
dešifreerima
Ta dešifreerib peenikest kirja suurendusklaasiga.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
jooksma
Sportlane jookseb.
cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
harjuma
Lapsed peavad harjuma hammaste pesemisega.
cms/verbs-webp/96710497.webp
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
ületama
Vaalad ületavad kõiki loomi kaalus.
cms/verbs-webp/119501073.webp
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
asuma
Seal on loss - see asub otse vastas!
cms/verbs-webp/94193521.webp
draaien
Je mag naar links draaien.
keerama
Võid keerata vasakule.
cms/verbs-webp/99725221.webp
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
valetama
Mõnikord tuleb hädaolukorras valetada.
cms/verbs-webp/101158501.webp
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
tänama
Ta tänas teda lilledega.
cms/verbs-webp/38753106.webp
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
rääkima
Kinos ei tohiks liiga valjult rääkida.
cms/verbs-webp/122224023.webp
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
tagasi keerama
Varsti peame kella jälle tagasi keerama.
cms/verbs-webp/44848458.webp
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
peatuma
Sa pead punase tule juures peatuma.
cms/verbs-webp/41918279.webp
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
ära jooksma
Meie poeg tahtis kodust ära joosta.