Sõnavara

Õppige tegusõnu – hollandi

cms/verbs-webp/114593953.webp
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
kohtuma
Nad kohtusid esmakordselt internetis.
cms/verbs-webp/120452848.webp
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
teadma
Ta teab paljusid raamatuid peaaegu peast.
cms/verbs-webp/118588204.webp
wachten
Ze wacht op de bus.
ootama
Ta ootab bussi.
cms/verbs-webp/6307854.webp
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
juurde tulema
Õnn tuleb sinu juurde.
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
kordama
Kas saate seda palun korrata?
cms/verbs-webp/102731114.webp
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
avaldama
Kirjastaja on avaldanud palju raamatuid.
cms/verbs-webp/59552358.webp
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
haldama
Kes teie peres raha haldab?
cms/verbs-webp/118011740.webp
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
ehitama
Lapsed ehitavad kõrget torni.
cms/verbs-webp/125376841.webp
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
vaatama
Puhkusel vaatasin paljusid vaatamisväärsusi.
cms/verbs-webp/114091499.webp
trainen
De hond wordt door haar getraind.
treenima
Koera treenib tema.
cms/verbs-webp/62000072.webp
overnachten
We overnachten in de auto.
ööbima
Me ööbime autos.
cms/verbs-webp/114272921.webp
drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
ajama
Lehmakarjustajad ajavad loomi hobustega.