mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
مخلوط کردن
چندین مواد خوراکی نیاز دارند تا مخلوط شوند.
brengen
De bezorger brengt het eten.
تحویل دادن
فرد تحویل کننده غذا را میآورد.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
معامله کردن
مردم با مبلمان استفاده شده معامله میکنند.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
گذشتن
قطار از کنار ما میگذرد.
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
آمدن
خوشحالم که آمدی!
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
قبول کردن
بعضی از مردم نمیخواهند حقیقت را قبول کنند.
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
نظارت کردن
همه چیز در اینجا توسط دوربینها نظارت میشود.
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
سخنرانی کردن
سیاستمدار در مقابل بسیاری از دانشآموزان سخنرانی میکند.
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
ترجمه کردن
او میتواند بین شش زبان ترجمه کند.
eisen
Hij eist compensatie.
خواستن
او خسارت میخواهد.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
حمل کردن
آنها فرزندان خود را روی پشتشان حمل میکنند.
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
از دست دادن
او فرصت گل زدن را از دست داد.