verhuizen
De buurman verhuist.
خارج شدن
همسایه خارج میشود.
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
فراموش کردن
او حالا نام او را فراموش کرده است.
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
اشتباه کردن
با دقت فکر کن تا اشتباه نکنی!
genieten
Ze geniet van het leven.
لذت بردن
او از زندگی لذت میبرد.
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
ترک کردن
گردشگران در ظهر ساحل را ترک میکنند.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
تمیز کردن
او آشپزخانه را تمیز میکند.
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
دور کردن
او با اتومبیلش دور میزند.
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
رها کردن
آیا پناهندگان باید در مرزها رها شوند؟
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
توافق کردن
همسایهها نتوانستند در مورد رنگ توافق کنند.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
روی ... قدم زدن
من نمیتوانم با این پا روی زمین قدم بزنم.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
تقسیم کردن
آنها کارهای خانگی را بین خودشان تقسیم میکنند.
zingen
De kinderen zingen een lied.
خواندن
کودکان یک ترانه میخوانند.