uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
پخش کردن
او بازوهایش را به گستره میپاشد.
missen
Ik zal je zo erg missen!
دلتنگ شدن
من خیلی به تو دلتنگ خواهم شد!
instellen
Je moet de klok instellen.
تنظیم کردن
شما باید ساعت را تنظیم کنید.
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
منقرض شدن
بسیاری از حیوانات امروز منقرض شدهاند.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
آگاه بودن
کودک از جدال والدینش آگاه است.
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
هل دادن
خودرو متوقف شد و باید هل داده شود.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
پاداش دادن
او با یک مدال پاداش داده شد.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
گوش دادن
او گوش میدهد و یک صدا میشنود.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
زندگی کردن
آنها در یک آپارتمان مشترک زندگی میکنند.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
صبحانه خوردن
ما ترجیح میدهیم در رختخواب صبحانه بخوریم.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
برش زدن
باید شکلها را برش بزنید.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
جواب دادن
دانشآموز به سوال جواب میدهد.