controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
بررسی کردن
مکانیکی عملکرد ماشین را بررسی میکند.
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
تجدید کردن
نقاش میخواهد رنگ دیوار را تجدید کند.
springen
Hij sprong in het water.
پریدن
او به آب پرید.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
برگشتن
پدر از جنگ برگشته است.
activeren
De rook activeerde het alarm.
فعال کردن
دود، زنگار را فعال کرد.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
گذشتن
دوران قرون وسطی گذشته است.
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
قبول کردن
بعضی از مردم نمیخواهند حقیقت را قبول کنند.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
ترک کردن
او شغل خود را ترک کرد.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.
پوشاندن
لیلیهای آبی آب را میپوشانند.
binnenkomen
Kom binnen!
وارد شدن
وارد شو!
zingen
De kinderen zingen een lied.
خواندن
کودکان یک ترانه میخوانند.
plukken
Ze plukte een appel.
چیدن
او یک سیب چید.