luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
گوش دادن
او گوش میدهد و یک صدا میشنود.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
بد زدن
همکلاسیها در مورد او بد میزنند.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
دوست داشتن
کودک اسباببازی جدید را دوست دارد.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
پس گرفتن
دستگاه نقص دارد؛ فروشنده باید آن را پس بگیرد.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
پاداش دادن
او با یک مدال پاداش داده شد.
mengen
De schilder mengt de kleuren.
مخلوط کردن
نقاش رنگها را مخلوط میکند.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
بررسی کردن
دندانپزشک دندانهای بیمار را بررسی میکند.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
پوشاندن
کودک خود را میپوشاند.
geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.
مناسب بودن
مسیر برای دوچرخهسواران مناسب نیست.
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
سوزاندن
او یک کبریت را سوزانده است.
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
ذخیره کردن
دختر در حال ذخیره کردن پول جیبی خود است.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
بررسی کردن
مکانیکی عملکرد ماشین را بررسی میکند.