Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/101938684.webp
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
effectuer
Il effectue la réparation.
cms/verbs-webp/81236678.webp
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
rater
Elle a raté un rendez-vous important.
cms/verbs-webp/60625811.webp
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
détruire
Les fichiers seront complètement détruits.
cms/verbs-webp/116610655.webp
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
construire
Quand la Grande Muraille de Chine a-t-elle été construite?
cms/verbs-webp/118765727.webp
belasten
Kantoorwerk belast haar erg.
charger
Le travail de bureau la charge beaucoup.
cms/verbs-webp/96586059.webp
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
licencier
Le patron l’a licencié.
cms/verbs-webp/95190323.webp
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
voter
On vote pour ou contre un candidat.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
garer
Les vélos sont garés devant la maison.
cms/verbs-webp/103163608.webp
tellen
Ze telt de munten.
compter
Elle compte les pièces.
cms/verbs-webp/94482705.webp
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
traduire
Il peut traduire entre six langues.
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
répéter
Pouvez-vous répéter, s’il vous plaît?
cms/verbs-webp/122079435.webp
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
augmenter
L’entreprise a augmenté ses revenus.