Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/98060831.webp
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
éditer
L’éditeur édite ces magazines.
cms/verbs-webp/106787202.webp
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
rentrer
Papa est enfin rentré !
cms/verbs-webp/129203514.webp
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
discuter
Il discute souvent avec son voisin.
cms/verbs-webp/118064351.webp
vermijden
Hij moet noten vermijden.
éviter
Il doit éviter les noix.
cms/verbs-webp/84847414.webp
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
prendre soin
Notre fils prend très soin de sa nouvelle voiture.
cms/verbs-webp/68841225.webp
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
comprendre
Je ne peux pas te comprendre !
cms/verbs-webp/27564235.webp
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
travailler sur
Il doit travailler sur tous ces dossiers.
cms/verbs-webp/27076371.webp
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
appartenir
Ma femme m’appartient.
cms/verbs-webp/91930542.webp
stoppen
De agente stopt de auto.
arrêter
La policière arrête la voiture.
cms/verbs-webp/63935931.webp
draaien
Ze draait het vlees.
tourner
Elle retourne la viande.
cms/verbs-webp/38296612.webp
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
exister
Les dinosaures n’existent plus aujourd’hui.
cms/verbs-webp/119379907.webp
raden
Je moet raden wie ik ben!
deviner
Tu dois deviner qui je suis!