Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/89869215.webp
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
donner un coup de pied
Ils aiment donner des coups de pied, mais seulement au baby-foot.
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
nager
Elle nage régulièrement.
cms/verbs-webp/107996282.webp
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
se référer
L’enseignant se réfère à l’exemple au tableau.
cms/verbs-webp/97335541.webp
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
commenter
Il commente la politique tous les jours.
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
faire confiance
Nous nous faisons tous confiance.
cms/verbs-webp/28642538.webp
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
laisser
Aujourd’hui, beaucoup doivent laisser leurs voitures garées.
cms/verbs-webp/97188237.webp
dansen
Ze dansen verliefd een tango.
danser
Ils dansent un tango amoureusement.
cms/verbs-webp/106997420.webp
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
laisser intact
La nature a été laissée intacte.
cms/verbs-webp/94153645.webp
huilen
Het kind huilt in het bad.
pleurer
L’enfant pleure dans la baignoire.
cms/verbs-webp/63457415.webp
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
simplifier
Il faut simplifier les choses compliquées pour les enfants.
cms/verbs-webp/47241989.webp
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
chercher
Ce que tu ne sais pas, tu dois le chercher.
cms/verbs-webp/78309507.webp
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
découper
Il faut découper les formes.