‫אוצר מילים‬

למד פעלים – הולנדית

sturen
Hij stuurt een brief.
לשלוח
הוא שולח מכתב.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
לצבוע
הוא צובע את הקיר לבן.
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
לא להכות
ההורים לא צריכים להכות את הילדים שלהם.
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
קיים
הדינוזורים אינם קיימים יותר היום.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
דרש
הוא דרש פיצוי מהאדם שהתקל עמו.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
מצאנו
מצאנו לינה במלון זול.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
מסביר
הסבא מסביר את העולם לנכדו.
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
לחסוך
הילדה חוסכת את כספי הכיס שלה.
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
השתנה
הרבה השתנה בגין שינוי האקלים.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
עבד על
הוא צריך לעבוד על כל התיקים האלה.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
בודק
הרופא השיניים בודק את ציוד השניים של המטופל.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
לתת
האבא רוצה לתת לבנו קצת כסף נוסף.