Rječnik
Naučite glagole – katalonski

dansen
Ze dansen verliefd een tango.
bailar
Están bailando un tango enamorados.

vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
partir
Nuestros invitados de vacaciones partieron ayer.

begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
entender
No se puede entender todo sobre las computadoras.

verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
referir
El profesor se refiere al ejemplo en la pizarra.

vermijden
Hij moet noten vermijden.
evitar
Él necesita evitar las nueces.

oprapen
We moeten alle appels oprapen.
recoger
Tenemos que recoger todas las manzanas.

wakker worden
Hij is net wakker geworden.
despertar
Acaba de despertar.

instellen
Je moet de klok instellen.
ajustar
Tienes que ajustar el reloj.

plukken
Ze plukte een appel.
coger
Ella cogió una manzana.

drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
imprimir
Se están imprimiendo libros y periódicos.

onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
subrayar
Él subrayó su declaración.
