Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/108350963.webp
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
arricchire
Le spezie arricchiscono il nostro cibo.
cms/verbs-webp/125376841.webp
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
osservare
In vacanza, ho osservato molte attrazioni.
cms/verbs-webp/33564476.webp
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
consegnare
Il ragazzo delle pizze consegna la pizza.
cms/verbs-webp/117658590.webp
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
estinguersi
Molti animali si sono estinti oggi.
cms/verbs-webp/54887804.webp
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
garantire
L’assicurazione garantisce protezione in caso di incidenti.
cms/verbs-webp/86064675.webp
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
spingere
L’auto si è fermata e ha dovuto essere spinta.
cms/verbs-webp/55269029.webp
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
mancare
Ha mancato il chiodo e si è ferito.
cms/verbs-webp/41019722.webp
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
rientrare
Dopo lo shopping, i due rientrano a casa.
cms/verbs-webp/108014576.webp
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
rivedere
Finalmente si rivedono.
cms/verbs-webp/99633900.webp
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
esplorare
Gli umani vogliono esplorare Marte.
cms/verbs-webp/118064351.webp
vermijden
Hij moet noten vermijden.
evitare
Lui deve evitare le noci.
cms/verbs-webp/107299405.webp
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
chiedere
Lui le chiede perdono.