Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/65840237.webp
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
inviare
La merce mi verrà inviata in un pacco.
cms/verbs-webp/107852800.webp
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
guardare attraverso
Lei guarda attraverso un binocolo.
cms/verbs-webp/67035590.webp
springen
Hij sprong in het water.
saltare
Ha saltato nell’acqua.
cms/verbs-webp/49585460.webp
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
finire
Come siamo finiti in questa situazione?
cms/verbs-webp/120515454.webp
voeden
De kinderen voeden het paard.
nutrire
I bambini stanno nutrendo il cavallo.
cms/verbs-webp/91442777.webp
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
calpestare
Non posso calpestare il terreno con questo piede.
cms/verbs-webp/98082968.webp
luisteren
Hij luistert naar haar.
ascoltare
Lui la sta ascoltando.
cms/verbs-webp/86583061.webp
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
pagare
Ha pagato con carta di credito.
cms/verbs-webp/118003321.webp
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
visitare
Lei sta visitando Parigi.
cms/verbs-webp/108118259.webp
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
dimenticare
Lei ha ora dimenticato il suo nome.
cms/verbs-webp/129235808.webp
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
ascoltare
Gli piace ascoltare il ventre di sua moglie incinta.
cms/verbs-webp/96668495.webp
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
stampare
I libri e i giornali vengono stampati.