Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/103163608.webp
tellen
Ze telt de munten.
contare
Lei conta le monete.
cms/verbs-webp/109099922.webp
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
ricordare
Il computer mi ricorda i miei appuntamenti.
cms/verbs-webp/89869215.webp
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
calciare
A loro piace calciare, ma solo nel calcetto.
cms/verbs-webp/96586059.webp
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
licenziare
Il capo lo ha licenziato.
cms/verbs-webp/42111567.webp
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
fare un errore
Pensa bene per non fare un errore!
cms/verbs-webp/859238.webp
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
esercitare
Lei esercita una professione insolita.
cms/verbs-webp/81986237.webp
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
mescolare
Lei mescola un succo di frutta.
cms/verbs-webp/119235815.webp
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
amare
Lei ama davvero il suo cavallo.
cms/verbs-webp/107299405.webp
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
chiedere
Lui le chiede perdono.
cms/verbs-webp/102327719.webp
slapen
De baby slaapt.
dormire
Il bambino dorme.
cms/verbs-webp/75001292.webp
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
partire
Quando il semaforo ha cambiato, le auto sono partite.
cms/verbs-webp/108350963.webp
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
arricchire
Le spezie arricchiscono il nostro cibo.