Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
sottolineare
Lui ha sottolineato la sua dichiarazione.
cms/verbs-webp/106725666.webp
controleren
Hij controleert wie daar woont.
controllare
Lui controlla chi ci abita.
cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
suggerire
La donna suggerisce qualcosa alla sua amica.
cms/verbs-webp/130288167.webp
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
pulire
Lei pulisce la cucina.
cms/verbs-webp/33493362.webp
terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
richiamare
Per favore, richiamami domani.
cms/verbs-webp/97119641.webp
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
dipingere
La macchina viene dipinta di blu.
cms/verbs-webp/127554899.webp
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
preferire
Nostra figlia non legge libri; preferisce il suo telefono.
cms/verbs-webp/129403875.webp
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
suonare
La campana suona ogni giorno.
cms/verbs-webp/8482344.webp
kussen
Hij kust de baby.
baciare
Lui bacia il bambino.
cms/verbs-webp/51119750.webp
de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.
orientarsi
So come orientarmi bene in un labirinto.
cms/verbs-webp/77581051.webp
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
offrire
Cosa mi offri per il mio pesce?
cms/verbs-webp/113418367.webp
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
decidere
Non riesce a decidere quale paio di scarpe mettere.