Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/101158501.webp
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
ringraziare
Lui l’ha ringraziata con dei fiori.
cms/verbs-webp/60625811.webp
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
distruggere
I file saranno completamente distrutti.
cms/verbs-webp/53064913.webp
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
chiudere
Lei chiude le tende.
cms/verbs-webp/119404727.webp
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
fare
Avresti dovuto farlo un’ora fa!
cms/verbs-webp/130770778.webp
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
viaggiare
A lui piace viaggiare e ha visto molti paesi.
cms/verbs-webp/123213401.webp
haten
De twee jongens haten elkaar.
odiare
I due ragazzi si odiano.
cms/verbs-webp/118759500.webp
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
raccogliere
Abbiamo raccolto molto vino.
cms/verbs-webp/61245658.webp
uitspringen
De vis springt uit het water.
saltare fuori
Il pesce salta fuori dall’acqua.
cms/verbs-webp/99633900.webp
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
esplorare
Gli umani vogliono esplorare Marte.
cms/verbs-webp/90539620.webp
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
passare
A volte il tempo passa lentamente.
cms/verbs-webp/117490230.webp
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.
ordinare
Lei ordina la colazione per se stessa.
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
nuotare
Lei nuota regolarmente.