Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/79582356.webp
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
decifrare
Lui decifra il piccolo stampato con una lente d’ingrandimento.
cms/verbs-webp/122707548.webp
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
stare in piedi
L’alpinista sta in piedi sulla cima.
cms/verbs-webp/129203514.webp
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
chiacchierare
Chiacchiera spesso con il suo vicino.
cms/verbs-webp/62175833.webp
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
scoprire
I marinai hanno scoperto una nuova terra.
cms/verbs-webp/26758664.webp
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
risparmiare
I miei figli hanno risparmiato i loro soldi.
cms/verbs-webp/54608740.webp
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
estirpare
Le erbacce devono essere estirpate.
cms/verbs-webp/118868318.webp
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
piacere
A lei piace più il cioccolato che le verdure.
cms/verbs-webp/119379907.webp
raden
Je moet raden wie ik ben!
indovinare
Devi indovinare chi sono io.
cms/verbs-webp/123367774.webp
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
ordinare
Ho ancora molti documenti da ordinare.
cms/verbs-webp/27564235.webp
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
lavorare su
Deve lavorare su tutti questi file.
cms/verbs-webp/89869215.webp
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
calciare
A loro piace calciare, ma solo nel calcetto.
cms/verbs-webp/106515783.webp
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
distruggere
Il tornado distrugge molte case.