Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/55788145.webp
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
coprire
Il bambino copre le sue orecchie.
cms/verbs-webp/75195383.webp
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
essere
Non dovresti essere triste!
cms/verbs-webp/72855015.webp
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
ricevere
Ha ricevuto un regalo molto bello.
cms/verbs-webp/55269029.webp
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
mancare
Ha mancato il chiodo e si è ferito.
cms/verbs-webp/6307854.webp
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
venire
La fortuna sta venendo da te.
cms/verbs-webp/116610655.webp
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
costruire
Quando è stata costruita la Grande Muraglia cinese?
cms/verbs-webp/79582356.webp
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
decifrare
Lui decifra il piccolo stampato con una lente d’ingrandimento.
cms/verbs-webp/61575526.webp
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
fare spazio
Molte vecchie case devono fare spazio per quelle nuove.
cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
restituire
Il cane restituisce il giocattolo.
cms/verbs-webp/91603141.webp
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
scappare
Alcuni bambini scappano da casa.
cms/verbs-webp/4706191.webp
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
praticare
La donna pratica yoga.
cms/verbs-webp/106088706.webp
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
alzarsi
Lei non riesce più ad alzarsi da sola.